De weerstand van de aardgeleider wordt meestal gemeten met een apparatentester (Benning, Gossen Metrawatt of vergelijkbaar).
Naast regelmatige kalibratie van de apparatentester is ook de eigenlijke meetprocedure erg belangrijk.
Onze ervaring is dat er altijd meetfouten optreden door een van de volgende problemen:
Meetsnoeren niet correct gecompenseerd.
Correct gecompenseerde meetsnoeren zijn belangrijk bij het meten van de weerstand van de aardleiding.
Dit betekent dat alle meetsnoeren, adapters, klemmen, enz. die tijdens de meting worden gebruikt, vóór de meting moeten worden gecompenseerd op de apparatentester.
Anders zullen er snel een paar tienden van een ohm worden toegevoegd aan het werkelijke meetresultaat.
Controleer de compensatieprocedure in de handleiding van uw apparatentester.
Kabel van het te meten object niet afgerold.
Veel apparatentesters meten de weerstand van de beschermende geleider met wisselstroom.
Daarom moet een kabel van een te meten object (bijvoorbeeld een kabelhaspel) altijd volledig afgerold zijn.
Anders wordt er een inductie gecreëerd via de opgerolde kabel, die een extra reactantie genereert tijdens de meting en zo het meetresultaat vervalst.
Verkeerde kabellengte geconfigureerd.
In de regel moet u de lengte van de kabel instellen waarvan u de geleiderweerstand wilt meten op de apparatentester. Als je een onjuiste lengte hebt ingesteld, zal de gemeten waarde ook vervalst worden.
Als alle mogelijke foutbronnen tijdens de eigenlijke meting worden geobserveerd en uitgesloten, zijn alle meetresultaten meestal positief.
We vragen u daarom de bovenstaande punten in acht te nemen en uw meting te herhalen om mogelijke foutbronnen uit te sluiten.